Santa Cruz, Sucre & Potosi
Door: Webmaster
Blijf op de hoogte en volg Bas
24 April 2008 | Bolivia, Potosí
Bij het opdienen van het bestelde, keek Shaun verlekkerd naar het bord eten en hoopvol begon hij… Maar na een paar happen, kreeg hij weer enorme last van z’n maag. De arme stakker. Hij stopte met eten en liet zich teleurgesteld in een hangmat vallen. Ik kon zijn portie verorberen. Haha!
’s Avonds om iets over elven kwam ik aan op het busstation en zag ik de twee blonde Nederlandse meiden staan die ook naar Santa Cruz zouden gaan. Ik had ze eerder die dag ontmoet tijdens het wachten op de jeep aan het eind van de pampas-tocht. Daar gaven zij de optie aan om via Trinidad naar Santa Cruz te reizen. De ticketverkoper had gezegd dat ik er ongeveer om elf uur zou moeten zijn. Hij kwam op me over alsof de vertrektijd niet zo nauw zou worden genomen. Dit klopte als een bus. Om één uur ’s nachts vertrokken we, twee uur later dan aangegeven. Ik nam voordat de busreis begon voor de eerste keer op mijn trip imodium in en ik kan zeggen dat het erg goed werkt: twee dagen heb ik niet kunnen poepen!
De busreis was zwaar; ’s nachts over een hobbelende weg in een gammele bus op slechte stoelen met weinig beenruimte dertien uur zitten is geen pretje... Slapen ging niet. Bij aankomst, waren we slechts in Trinidad en stond ons nog een busreis te wachten naar Santa Cruz. We informeerden ter stond naar de snelst vertrekkende bus van die dag naar Santa Cruz. Die vertrok pas om negen uur ’s avonds. We besloten kaartjes te kopen voor deze nachtbus en onze backpacks achter te laten bij de busmaatschappij. De tussenliggende tijd zouden we het centrum van Trinidad bezoeken. Om er te komen namen we elk een motortaxi. Trinidad zag er groen uit en oogde gezellig druk. Maar ‘t was er onverdraagzaam warm.
Wat doe je als je moe bent en zeven uur moet wachten in een plaatsje dat kokend heet is? Juist ja, we vleiden ons neer op een terrasje op ‘t centrale plaza en speelden een voor mij nieuw kaartspelletje onder het genot van een biertje. Erg relaxed! De uren vlogen om…
Na het kaarten, checkten we het internet (dit was de eerste keer dat het kon, na het bezoek aan de pampas), snackten we in een lokaal eettentje en namen de taximotor terug naar het station. Naast het busstation lag een hostel waar we een douche konden nemen. De douche was héérlijk koud!
Volgens schema vertrokken we in een bus met goede semi cama`s (halve bedden). De bus zou er deze keer slechts negen uur over doen, en zou rijden op een goede weg. Waarschijnlijk sliep ik hierdoor, en als gevolg van de slechte nachtrust de nacht ervoor, voor `t eerst eens echt goed in een bus.
Donderdagmorgen kwamen we om half zeven ’s ochtends aan in Santa Cruz. We checkten meteen in bij het hostel genaamd ‘Alojamiento Santa Bárbara’ en begaven ons naar de markt om een fruitontbijt te scoren. Daarna checkten we het internet. Ik verwachtte namelijk een mailtje van de Couchsurfster Tisha. Inderdaad had ze gereageerd: er zou deze donderdagavond een halloweenparty zijn, waar wij ook naartoe konden. Ik had zoiets nog nooit meegemaakt en was meteen enthousiast. We gingen die avond en het was inderdaad leuk om eens mee te maken. Vooral als vrijwel iedereen verkleed is, behalve de drie aanwezige Nederlanders. Wij waren verkleed als blanken en vielen sowieso al op.
De volgende dag vlogen de twee Nederlandse meiden, Mirella en Judith naar Brazilië, mij achterlatend. Ik liet me door Tisha tot de dinsdag rondleiden: we bezochten onder andere de dierentuin, een salsatent, een bluescafe (met haar zus en een andere couchsurfer), de bioscoop en tot slot een verjaardagsparty van een vriendin van haar. Op zich allemaal niet echt speciaal voor een stad als Santa Cruz, maar ontspannend genoeg om te doen ná de pampas-tocht. Ook kon ik, doordat Tisha geen Engels sprak mijn Spaans bijspijkeren.
Dinsdag was het leuk geweest: ik verliet Santa Cruz aan het eind van de middag met het idee om Samaipata, dat op slechts twee uur afstand zou liggen, voor een dag aan te doen. Aangekomen op het station was het me onduidelijk waar de bussen met bestemming Samaipata stonden: verschillende mensen wezen me verschillende opties, die alle niet klopten.
Ik besloot daarom maar een poging te wagen een bus te pakken naar Sucre. Maar op dit late tijdstip bleken alle bussen al weg te zijn…Op één na: een op het oog louche ronselaar schreeuwde luidkeels door de stationshal ‘Sucre, Sucre’! Bij navraag zei hij me dat ik ‘m nog kon halen als ik met hem een taxi nam. Dat deed ik ondanks dat ik het niet helemaal vertrouwde. Aangekomen bij de bus, werkte het buspersoneel opvallend gemakkelijk mee en gooide mijn backpack onderin. In de bus moest ik 120 Bolivianos aan de ronselaar betalen.
Nét toen ik wilde betalen zag ik in een glimp mensen achter de ronselaar wild gebaren. Nog voordat ik me kon realiseren wat er gaande was, werd het gordijntje snel dichtgetrokken. Mijn reactie bestond uit het openschuiven van het gordijntje om met de passagiers te praten. Daar zeiden de passagiers me dat het normaalgesproken slechts 90 Bolivianos zou kosten en dat ik dus genaaid werd. Ik zei de ronselaar dat ik ‘m hoogstens 100 wilde betalen voor de moeite, maar hij weigerde…Ze waren kwaad op de passagiers. Ik stapte uit, vroeg mijn backpack terug en liep weg. De ronselaar kwam achter me aan en toen kon het opeens wel. Ik had al geen zin meer. Op zich ging het slechts om drie euro maar dat maakte me niets uit…
Ik liep terug naar het station om navraag te doen voor de volgende dag om een bus te pakken naar Sucre. Terloops vroeg ik ook nog hoe het mogelijk was om naar Samaipata te gaan. Deze medewerkster was heel helder en gaf me zelfs een briefje mee met de straatnaam waar taxi’s staan die naar Samaipata reden. Ik nam een taxi naar dit punt en was de eerste passagier die naar Samaipata wilde. Die avond bleef ik de enige. Ná twee uur wachten, hield ik het voor gezien. In eerste instantie informeerde ik bij het hostel waar de opstaphalte voor Samaipata was, maar bij inspectie van de kamer, had ik hier totaal geen zin in om te verblijven. Zelfs niet voor een nacht. Ik pakte daarom maar een taxi terug naar mijn oude hostel om daar de nacht te slapen. Verbaast, ontving de gastvrouw van het hostel mij. Het was geen punt te blijven in het hostel. Genoeg plek. De volgende morgen bij het ontbijt, ontmoette ik toevalligerwijs de Duitse Frederique, die deze dag naar Quito moest vliegen om een vriendin van haar te ontmoeten. Ik kan het niet meer op een hand tellen, hoe vaak ik al mensen voor een tweede of derde keer op mijn reis weer ontmoette.
De volgende dag liet ik Samaipata voor wat het was en vertrok naar Sucre, de witte stad. Ik had niet veel tijd meer om naar Samaipata te gaan, door de snelle datum waarop ik al in Buenos Aires moest zijn. Ik arriveerde in de hoofdstad Sucre op donderdag de achtste oktober om half acht ‘s ochtends, na een busreis van veertien uur. Ik nam een taxi naar het ‘Hostel Colón’, checkte in, douchte me fris, bezocht de stad en at in het Nederlandse café ‘Joyrider’. Al mijn hoop was gevestigd op de Nederlandse producten die daar op het menu stonden. Helaas, hadden ze als enige typisch Nederlandse producten bitterballen, kroketten en oma’s appeltaart. Maar de kroketten vielen erg tegen… Vooral als je ná acht maanden hoopt op een échte kroket!
De volgende dagen liep ik rond in de stad, bezocht enkele gebouwen, het plaatselijke fitnesscentrum, de markt en het Hooggerechtshof. Vooral dit laatste was erg interessant en is zeker de moeite waard als je enigszins Spaans spreekt. Ik was de enige die werd rondgeleid door een Spaanstalige medewerkster aan het Hooggerechtshof. En schroomde dan ook niet de nodige lastige vragen te stellen. Zo bleek volgens de medewerkster bijvoorbeeld, dat de president van Bolivia Evo Morales, eens per jaar een ontmoeting had met de rechters van de gerechtshoven. Een situatie die niet geënt is op Montequieu’s scheiding der machten. Om de rondleiding enigszins te vergemakkelijken raad ik zeker aan wat vakjargon in het Spaans op te zoeken.
De avond voordat ik verder reisde, zag ik in het Joyriders-cafe de film over een twaalfjarig jongetje dat in de mijnen van Potosi moest werken. Een meeslepende film, dat nog interessanter was door het geplande mijnbezoek een aantal dagen later.
Na drie dagen Sucre ging ik verder naar Potosi, de hoogste stad ter wereld (4000 meter). De bustocht kostte slechts dertig Bolivianos en duurde slechts drie uur. Beide een meevaller. In Potosi pakte ik een taxi naar het centrum waar het hostel ‘Koala Den’ zich moest bevinden (dit hostel had ik gekozen op aanraden van de Engelse Helen van het Engelse koppel die ik in Rurrenabaque had leren kennen). Toen ik aankwam in de Koala Den, bleek er plek te zijn. Bij de receptie kon ik ook meteen een tour boeken voor de volgende dag naar de mijnen.
Daarna ben ik de stad ingegaan om chinees te eten en de stad te bekijken. Na een paar uur rondlopen werd het schemerig. Alles was overigens ook dicht op zondag. Ik koos een willekeurig internetcafeetje uit, om aan mijn verslagen te werken en wat mails te beantwoorden. Ik had mijn Footprint naast me op de tas neergelegd en pakte dit boek geregeld om info op te zoeken. De tas raakte daarbij geregeld mijn been. Desondanks, je raadt het al, werd mijn tas gestolen. Ik zat enorm te balen, maar had gelukkig mijn camera voor de eerste keer in acht maanden in mijn vest gestopt in plaats van in mijn tas. Die avond keek ik, om de nare smaak weg te spoelen, Kill Bill II in de hostelbios. In Antigua had ik deel I al gezien, dus dat kwam goed uit.
De volgende morgen werd er vroeg ontbeten door iedereen die de mijnen zou gaan bezoeken die dag. We hadden een uitgebreid ontbijt met échte koffie. Zoals ik al weleens eerder schreef, is dit eerder uitzondering dan regel en daarom zeer zeker het vermelden waard! Na het ontbijt werden we opgehaald door onze bus en naar de plek gebracht waar we ons in een overall konden hijsen. Van een ieder werd verwacht dat hij/zij undercover ging als mijnwerker. We waren niet van echt te onderscheiden, als we niet zo groot en blank waren. Compleet met helm, lamp en laarzen stapten we het busje in op weg naar de markt, waar we presentjes voor de échte mijnwerkers konden kopen in de vorm van sigaretten en cocabladeren. In een winkeltje speciaal voor en van de mijnwerkers werd de kwaliteit van dynamiet besproken en werd tevens voor de huis- tuin- en keukenklussers uitgelegd hoe je met kunstmest een aardige explosie kan maken. Ook daar konden we dynamiet en kunstmest kopen als cadeautje voor de mijnwerkers. Daarna brachten we een bezoek aan de zilverbewerking waar verteld werd hoe het proces van zilverwinning in z´n werk ging.
Erg interessant allemaal, maar we waren allen toe aan de hoofdattractie: een bezoek aan de mijnen van Potosi! In het busje op weg naar de mijnen voelde je de spanning toenemen. Niemand wist wat hem of haar te wachten stond. Voordat we naar binnengingen bij een van de mijnschachten deed iedereen zijn lamp aan en knoopte een zakdoek voor de mond… behalve ik… ik was eigenwijs en dacht ´m niet nodig te hebben en verwachtte dat je ook wel je shirt omhoog kon houden voor je mond.
Vijf minuten later en een paar honderd meter dieper in de mijn moest ik mijn ongelijk bekennen. Zo´n zakdoek had je toch écht nodig om enigszins stofloos adem te kunnen halen. Waarschijnlijk hadden de gidsen ervaring met dit soort eigenwijze klanten, want ik kreeg zonder een woord een zakdoek aangereikt van één van onze gidsen. Ze spraken óók geen Engels.
Diep in de mijn gingen we eerst naar het museumpje (dat waarschijnlijk speciaal voor de toeristen was ingericht). Het eerste dat opviel in de ruimte was de mijnduivel, genaamd ´tio´. Elke mijnschacht kende zo zijn eigen ‘tio’ volgens de gids. Het was een stenen beeld vaak met een peuk in de mond en vrijwel zonder uitzondering bezaaid met cocabladeren en versieringen. Deze voor ons rare aanblik waren offers van de mijnwerkers aan de ‘tio’ om hem gunstig te stellen, zodat de mijnwerkers na een dag werken in de mijnschacht veilig huiswaarts konden keren. Geen overbodige luxe, want naar schatting heeft, sinds een viertal eeuwen geleden het delven van zilver in de berg een aanvang heeft genomen, de berg al aan acht miljoen man het leven gekost. Ongekend veel en daardoor onvoorstelbaar…De berg wordt ook wel ´de berg die mannen eet´ genoemd.
Over de gekozen naam ‘tio’ gesproken. Normaalgesproken is ´tio´ het Spaanse woord voor ´oom´. Niet hier. Hier komt ‘tio’ van het Spaanse woord ‘dios’ dat ‘god’ betekend. Doordat de inheemsen de ´d´ niet konden uitspreken, maar wel de ´t´, werd het al gauw ´tio´. Een rare gang van zaken, want volgens de gidsen (oud-mijnwerkers) was de hogere macht in de berg geen god, maar een duivel. Ik vroeg me daarom tijdens de rondleiding hardop af waarom ze dan niet het Spaanse woord voor duivel ´diablo´ hadden gebruikt en dan dus ´tiablo´ zouden zeggen… De gids moest me het antwoord schuldig blijven.
In het museum was verder info te vinden over de geschiedenis van de mijnwerkers van het begin van de twintigste eeuw tot nu. In het bijzonder was de in de jaren veertig uitgebroken staking eruit gelicht die hardhandig werd neergeslagen door de overheid. Dit museum was qua locatie uniek, maar inhoudelijk gezien niet veel bijzonders.
Na het museumbezoek liepen, klauterden, bukten, kropen en tijgerden we verder de mijnen in, ademhalend onder die zakdoek. Ik stootte daarbij vaak mijn hoofd. Wat was de lengte van de gemiddelde Boliviaanse mijnwerker toch ideaal voor dit werk! Al wat we dieper gingen, werd het steeds warmer. De gids vertelde ons dat er soms gewerkt moest worden onder temperaturen van vijfenvijftig graden. Een shift duurde gewoonlijk twaalf uur, maar soms was het ook mogelijk dat er een dubbele shift gedraaid werd. Onvoorstelbaar onmenselijk. In één van de vele gangen waren mijnwerkers aan het werk die we even konden helpen met het ruimen van de stenen. Erg zwaar werk. Nog zwaarder onder deze primitieve werkomstandigheden. In die gangen besefte ik dat de ontwikkeling van de mijnindustrie in Bolivia nooit echt is ingezet…en dat vooral de minwerker daarvan de dupe was. De gemiddelde leeftijd van een mijnwerker lag dan ook laag…zo rond de vijfenveertig.
Als laatste bezochten we een mijnwerker die niet in een federatie werkte, maar voor zichzelf. Daardoor kon hij als hij geluk had veel verdienen als hij een zilverader vond, maar ook weinig als hij pech had en niets vond. Hij was bezig een sleuf te hakken om er een staaf dynamiet in te proppen. Op hoop van zegen.
Naar buiten toe strompelend stootte ik nog een aantal malen mijn hoofd aan de lage gangentjes, alvorens de eerste lichtstralen weer op te vangen. Wat kan daglicht heerlijk zijn om te zien…en nog meer om in te ademen!
Tien minuten later liet de gids ter illustratie een staaf dynamiet ontploffen. Maar alvorens deze staaf weg te brengen naar een veilige plek om schadeloos te ploffen, kon een ieder die wilde desgewenst op de foto met de brandende staaf dynamiet. Eerder had de gids verteld dat het lont gewoonlijk zes minuten nodig had voordat het dynamiet van een vonkje voorzien werd. Dat dacht ik dus ook, toen ik poseerde met het dynamiet… Iets later vertelde de gids dat hij de lont gehalveerd had! Alles ging goed. De gids rende weg, begroef de staaf… en de staaf plofte met een verrassend flinke klap.
Terug in het hostel om half drie had iedereen een dikke laag stof te verliezen. Een douche bracht uitkomst.
In eerste instantie stond daarna een bezoek aan het oude centrum van Potosi gepland. Potosi leek een interessante oude stad te zijn en ademde een overdaad uit aan vergane glorie. Ooit was dit namelijk een van de grootste en rijkste steden ter wereld; Potosi was in zijn glorietijd groter dan Parijs en London. De stad kende zelfs de eerste universiteit van Zuid Amerika. Natuurlijk werd dit alles veroorzaakt door de rijkdom voortkomend uit de berg. Die rijkdom was zelfs zó overdadig dat het volgens de mythe mogelijk zou zijn een brug tussen Latijns Amerika en Europa te bouwen van al het zilver dat uit de berg gedolven is. Onzin natuurlijk; Europa is vééls te ver! Hoogstens is een luchtbrug mogelijk van zilveren vliegtuigen….Al hoewel, zilver is misschien te zwaar om als vliegtuigmateriaal te dienen…
Met her minderen van de hoeveelheid gedolven zilver, nam ook de welvaart van de stad af. Op dit moment wordt er nog een fractie van het zilver gevonden. Nu was dit een arme stad geworden, dat (aan den lijve ondervonden) criminaliteit ten gevolge had.
Ik had graag dit centrum verkend, ware het niet dat ik een ‘spontane’ excursie naar het politiebureau gepland had. Ik moest ten slotte mijn gestolen tas aan gaan geven en zo een proces-verbaal scoren voor mijn reisverzekering.
Om vier uur liep ik het politiebureau binnen. Toen ik nét binnen was in het politiebureau werd me door de dienstdoende inspecteur toegezegd dat ik in een ogenblik geholpen zou worden. ‘Zo, dat is snel’, dacht ik nog...
Ik had een woordenboek met pen en papier meegenomen om tijdens het wachten de gestolen spullen uit mijn woordenboek te vertalen en dit op een lijstje neer te schrijven. Zo wist ik het eerste halve uur met gemak door te komen. Daarna keek ik telkens, enigszins hoopvol, naar de werkende agenten en hun lege bureaus als ze een ´klant´ hadden afgehandeld. Maar telkens werd er weer een nieuwe ‘klant’ voor mij geholpen. Na anderhalf uur wachten, begon ik enigszins ongeduldig te worden. De aanvankelijke snelheid waarmee ik dacht geholpen te worden, bleek een illusie.
Ik kon intussen probleemloos het hele politiebureau van binnen uittekenen, inclusief de politiebeambten, ik had alle Spaanse teksten vertaald die er te zien waren vanuit mijn zitplaats (met behulp van mijn woordenboek) én ik kon vrijwel alle foto´s van het schorriemorrie van Potosi, die achter me hingen op een soort waarschuwingsprikbord, herkennen op straat. Ik zou het politiepersoneel er zelfs op kunnen wijzen dat ze één persoon dubbel hadden opgehangen.
Meermalen stond ik op het punt de benen te nemen: wat was nu de kans dat mijn schadeclaim ruim boven de zeventig euro eigen risico zou uitkomen, zodat het lange wachten enigszins gerechtvaardigd werd, boven het niet verkennen van het centrum? Een stemmetje in mij overrulede me echter en zei me te wachten. Om half zeven, tweeënhalf uur later, leek ‘t minder druk te worden. Zou het politiebureau dichtgaan zonder me te helpen? Op dat moment kwam de inspecteur naar me toe en vroeg me wat ik nu eigenlijk wilde. Ja, wat wil je? Slechts een proces-verbaal natuurlijk! Niets meer, niets minder. Natuurlijk wist ik ook wel dat ik die tas nooit meer terug zou zien.
Na die vraag ging het snel. Het proces-verbaal werd tevoorschijn getoverd in de computer. Het bleek een proces-verbaal te zijn van een andere toerist die een paar dagen tevoren bestolen was. Toevallig ook een Nederlandse. De naam, datum en gestolen goederen werden veranderd in de gegevens die ik opspuwde. Daarna werd het officiële document uitgeprint en voorzien van de noodzakelijke handtekeningen en stempels. Alles kostte slechts een twintigtal minuten. Klaar was Bas. Waarom kon dat niet eerder? Ik kwam om vier uur binnen en vertrok pas weer om zeven uur! Het was donker. Naar mijn stadstour kon ik wel fluiten.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley